LICHTSEINSTELSEL 1946
SEINEN voor GOEDERENTREINEN
Wanneer lichtseinen op een helling staan, dan kunnen zware goederentreinen bij optrekken vanuit stilstand in de problemen komen. Bij de klassieke beveiliging trachtte men armseinen, die stop konden tonen op dergelijke plaatsen zoveel mogelijk te vermijden. Bij automatische blokstelsels werkt men met veel kleinere blokken, waarbij het niet uitgesloten is dat stoptonende seinen ook op hellingen geplaatst zijn. Om narigheid te voorkomen gebruikt men sinds de jaren '50 aparte seinen, die vòòr de helling al aangeven of het sein op de helling in een stoptonende stand staat. Deze lichtbakken beelden de letters 'L' ( langzaam rijden) of 'H' (halt) uit. Wanneer de L en de H verlicht zijn, dan hebben ze voor de machinist van de zware goederentrein dezelfde betekenis als geel respectievelijk rood licht. Deze bakken bestaan uit een zwarte achtergrond met vijf of zeven witte lampjes. De lampjes branden alleen als het sein, dat volgt op het H-sein stop toont. Meestal werden deze seinen gebruikt in combinatie met seinstelsel 1955, maar bij Maarssen, Velp en Sluiskil kwamen zij voor in combinatie met lichtsein stelsel 1946.
Aanduiding van seinpalen
Seinen worden genummerd om ze van elkaar te onderscheiden. Bij conventionele seinen gebruikte men hiervoor letters. Bij lichtseinstelsel 1946 worden nummers gebruikt, waarbij het volgende geldt: ● lichtseinen genummerd 500 en hoger zijn automatische seinen (sedert 1956 zijn deze seinen vaak voorzien van een bordje met een P erop) ● lichtseinen genummerd lager dan 50 zijn bediende seinen ● lichtseinen met een zwart nummerbord en gele cijfers gelden voor trein- en rangeerbewegingen ● lichtseinen met een wit nummerbord en zwarte cijfers gelden alleen voor treinbewegingen Bij stations en langs de vrije baan worden voor de seinen meestal even nummers en voor wissels oneven nummers gebruikt.